LICHT
Je kunt kleuren en vormen zichtbaar maken door licht. Zonder licht zou je dit alles niet kunnen zien. Licht veroorzaakt ook schaduw en die zorgt ervoor dat je kunt zien welke ruimte een vorm inneemt. Licht en schaduw zijn tegenstellingen van elkaar, en samen noem je dit licht en schaduwwerking, of te wel plasticiteit. Er zijn twee soorten lichtbronnen: natuurlijk licht en kunstmatig licht.
Dit is licht afkomstig vant een natuurlijke lichtbron. De belangrijkste natuurlijke lichtbron is de zon. De overige zijn: maan, sterren en bliksemlicht.
Dit zijn lichtbronnen door de mens gemaakt. Voorbeelden van kunstmatige lichtbronnen zijn; lampen, vuur, kaarsen etc.)
Lichtkleur:
Lichtbronnen kunnen verschillende kleuren hebben. Zo geeft kaarslicht een oranjeachtig kleur, en een TL balk een witachtige kleur. De kleur is ook bepalend voor de sfeer. Wit licht geeft een koude sfeer en geel licht geeft een warme kleur.
Lichtval:
De manier waarop licht een voorwerp bereikt.
Als het licht van een lichtbron direct op een voorwerp valt noemen we dit direct licht.
Als het licht van een lichtbron een voorwerp bereikt nadat het eerst door een ander voorwerp is teruggekaatst.
Lichtrichting:
De richting waar het licht vandaan komt. Er zijn vier richtingen. Tegenlicht, meelicht, zijlicht en strijklicht. Bij de richting die omschreven staat word uitgegaan van de beschouwer.
Bij deze lichtrichting heb je de lichtbron voor je. Het licht gaat tegen de kijkrichting in. Hierdoor ontstaan er veel silhouetten. Voorwerpen of personen hebben dan nauwelijks plasticiteit.
Bij deze lichtrichting heb je de lichtbron achter je. Je kijkt met het licht mee. Voorwerpen waar het licht opvalt hebben weinig eigen schaduw en een beperkte mate van plasticiteit. Wel iets meer dan bij tegenlicht.
Bij deze lichtrichting heb je de lichtbron naast je, links of rechts. Eigen schaduw en slagschaduw zijn heel goed zichtbaar. Komt het licht van rechts, dan valt de schaduw links en komt het licht van links, dan valt de schaduw rechts. Mate van plasticiteit is groot.
Bij deze lichtrichting strijkt het licht laag over het oppervlak. Strijklicht maakt de textuur of het relief heel goed zichtbaar.
Lichtintensiteit:
Licht heeft een beplaalde sterkte. Het kan fel zijn, of zwak. Getemperd of diffuus. Een ander woord voor sterkte van licht is de intensiteit van licht.
De kleuren zijn helde en er ontstaan grote licht-donkercontrasten. Schaduwen zijn scherp en details zijn erg goed zichtbaar. Voorbeeld, fel zonlicht met heldere lucht. Of een fel lampje zonder kap.
De kleuren krijgen een beperkte helderheid en er is weinig verschil tussen licht en donker. Schaduwen hebben geen scherpe rand maar vervagen langzaam. Details zijn slecht zichtbaar. Voorbeeld, bijna ondergaande zon met heldere lucht. Of een lampje wat gedimd is.
Getemperd licht:
Licht dat word afgezwakt noemen we getemperd licht. Het is eigenlijk fel licht dat word tegengehouden. Schaduwen zijn bijna niet, of heel licht aanwezig. Voorbeeld: als het bewolkt is, de lucht is dan wit. Of een softbox, lamp met witte kap
Diffuus licht:
Licht dat word verstrooid heeft diffuus licht. De richting van het licht is dan onduidelijk. Voorbeeld, mist of nevel.
Schaduw:
Waar licht is, is schaduw. Er zijn twee soorten schaduw; eigenschaduw en slagschaduw.
Is dat deel van het voorwerp waar geen licht op valt (de schaduwkant). Het is de schaduw op het voorwerp zelf.
Is de schaduw van het voorwerp dat op een ander voorwerp of op de omgeving valt (bijv. de schaduw op de grond)
Gebroken slagschaduw:
Als de slagschaduw onderbroken word, of als de ondergrond onregelmatig is.
Kernschaduw en halfschaduw:
Op plastische vormen heeft schaduw vaak een verloop van donker naar licht. Het donkere gedeelte noemen we kernschaduw, en het lichtere gedeelte noemen we halfschaduw.
Plasticiteit (Licht-schaduwwerking):
Het licht dat op een voorwerp valt zorgt voor schaduw, en dit zorgt weer voor donkere en lichte plekken. Dit samen noemen we plasticiteit.
Glimlicht:
Het licht dat op een glimmend voorwerp valt, kan zo sterk weerkaatst worden dat het een wit vlak wordt en zijn kleur verliest.
Silhouet:
Als je van een vorm alleen de omtrek ziet, noemen we dat silhouette. De vorm zelf zie je dan alleen al seen donker vlak. Er is weing sprake van plasticiteit.
Weerspiegeling:
Als een voorwerp zich bij een spiegeld oppervlak bevindt, dan spiegelt het voorwerp daarin. Denk aan een plas water of een raam.
Clair-obscur:
Techniek in de beeldende kunsten, met name in de schilderkunst, de fotografie en de filmkunst, bestaande uit een sterk aangezette contrastwerking tussen licht en donker. Zie ook licht-donkercontrast